1942 in bezet Amsterdam. De jonge Jood Jacob Wijnkoper ontvangt een oproep "om in Duitsland te werken". Zijn vader weigert hem te helpen. Hij moet onderduiken. Vele jaren zal hij overleven in de constante angst om door de Duitsers gepakt te worden. Niets zal hem worden gespaard. Hij zal in een autobuswrak leven, gered door een marginale alcoholist, zich verstoppen in een volkstuin met Duitse Wehrmacht-deserteurs, en uiteindelijk met de hulp van een prostituee en een arts in een leprozen ziekenhuis in Amsterdam terecht komen. Kort na de oorlog trouwt hij met Julia, een overlevende van het bombardement op Rotterdam. Met zijn vrouw en zijn jeugdvriend Simon gaan ze alle drie naar Palestina. Jacob raakt er betrokken bij de etnische zuivering van Palestijnse steden en dorpen. Onder de ogen van Julia en Simon wordt de bescheiden jongen uit Amsterdam omgetoverd tot een wrede moordenaar. Als de vader van Jacob opnieuw in Palestina opduikt kan de loop van het noodlot niet langer worden vermeden.